Erfelijk
Stollingsstoornissen zijn erfelijk, dit betekent dat ze ontstaan door een afwijking (mutatie) in een gen. Van ieder gen erf je er één van je moeder en één van je vader. In deze genen kunnen kleine foutjes zitten. Sommige van deze foutjes kunnen ziektes en /of afwijkingen veroorzaken. Deze fouten worden ook wel mutaties genoemd. Een mutatie kan ook spontaan ontstaan bij de bevruchting waardoor je de eerste in de familie bent met de mutatie en de aandoening. Vanaf dat moment kun je de mutatie doorgeven aan je kinderen.
Erfelijke eigenschappen
Omdat je de genen van je ouders hebt gekregen, krijg je ook eigenschappen van je vader of moeder, dat noemen we erfelijke eigenschappen. Eigenschappen zoals je huidskleur of bloedgroep, maar ook de aanmaak van stollingsfactoren; deze informatie ligt vast in je genen. Erfelijke aandoeningen kunnen aangetoond worden met DNA-onderzoek. Als een mutatie al bekend is, weten artsen vaak hoeveel kans er is dat je de ziekte aan je kind doorgeeft.
Chromosomen, genen en DNA
Het lichaam bestaat uit miljarden cellen. In iedere cel zit een celkern waarin het erfelijk materiaal (DNA) ligt opgeslagen. Het erfelijk materiaal van ieder mens is opgeslagen in de chromosomen. Chromosomen bestaan uit lange strengen DNA. Het DNA is opgebouwd uit een groot aantal nucleotiden. Er zijn vier verschillende soorten nucleotiden. De volgorde van deze nucleotiden is bepalend voor de opbouw van de eiwitten die op hun beurt weer belangrijk zijn voor de opbouw en werking van je lichaam.
Een afgebakend stukje DNA, waarin informatie zit voor de vorming van een bepaald eiwit, noemen we een gen. Elk gen heeft zijn vaste plek op een chromosoom. Erfelijke informatie ligt dus opgeslagen op een gen en wordt bepaald door de volgorde waarin de nucleotiden liggen. Als de volgorde waarin de nucleotiden liggen of het aantal nucleotiden verandert, dan verandert de informatie op het gen. Hierdoor verandert het eiwit dat wordt opgebouwd en dat zorgt weer voor een verandering in de opbouw of werking van een orgaan of deel van je lichaam. Een verandering in een gen noemen we een mutatie.
Chromosomen
Elke menselijke cel (met uitzondering van geslachtscellen) heeft 23 paar chromosomen, dus 46 chromosomen in totaal. Bij de voortplanting wordt de helft van de chromosomen van de vader gekoppeld aan de helft van de chromosomen van de moeder. Eén van die 23 chromosomenparen bepaalt welk geslacht een kind krijgt, dat zijn de geslachtschromosomen. Er zijn twee geslachtschromosomen, chromosoom X en Y. Ieder mens heeft twee geslachtschromosomen, vrouwen hebben twee X-chromosomen en mannen een X- en een Y-chromosoom. Meisjes krijgen van hun vader en moeder een X-chromosoom. Jongens krijgen van hun moeder een X-chromosoom en van hun vader een Y-chromosoom.
Recessief of dominant
Een afwijking kan recessief of dominant zijn. Als een afwijking dominant is overheerst het “zieke” gen over de gezonde waardoor de aandoening tot uiting komt. Als een aandoening recessief is overheerst het gezonde gen over het “zieke” gen waardoor de aandoening niet tot uiting komt. Dit noemt men dragerschap omdat je het “zieke” gen wel kan overgeven aan je kinderen. Als een aandoening recessief is en je krijgt zowel van je vader als je moeder een “ziek” gen dan komt de ziekte wel tot uiting.
Verschillende stollingsstoornissen
Per stollingsstoornis is de overerving anders. Hier benoemen we de erfelijkheid van hemofilie A en B, Von Willebrand, plaatjesstoornissen en factor deficiënties.
Stollingsstoornissen
Leven met
Over ons
Behandelcentra