Nieuws

Bloed: nog nooit zo veilig!

13-08-2016 | Nieuws

Het afgelopen jaar is er flink wat te doen geweest over bloedveiligheid. Rond de discussie over het wel of niet mogen doneren voor “mannen die seks hebben (gehad) met mannen” is er verteld over donorselectie als één van de drie pijlers van bloedveiligheid. En over hoe die selectie al dertig jaar grotendeels ongewijzigd is.

Er zijn nog twee , misschien wel belangrijkere pijlers die door de discussie ondergesneeuwd zijn geraakt. De enorm goede veiligheid van moderne plasmaproducten is namelijk vooral daaraan te danken: de sterk verbeterde detectie van virussen en het verwijderen of inactiveren van ziekteverwekkers in donorbloed.

De stormachtige jaren tachtig
De aanleiding voor die stormachtige ontwikkeling is bekend. Begin jaren ‘80 werden vele hemofilie- patiënten besmet met het nog onbekende HIV en Hepatitis C. In plaats van transfusie van (al dan niet bewerkt) plasma, werden de toen vrij nieuwe ‘concentraten,’ gemaakt door het bloed van duizenden donoren samen te voegen. Hierdoor konden hogere doses gehaald worden, maar konden ook virussen die eigenlijk weinig voorkomen ineens makkelijk in het eindproduct terechtkomen.

Testen op antilichamen tègen het virus
Detectie van virussen was lang een probleem: je hoeft er maar relatief weinig binnen te krijgen om ziek te worden. Veel minder dan de hoeveelheid die aan te tonen is. Daarom wordt, tot op de dag van vandaag, getest op antilichamen tègen het virus: deeltjes die proberen het virus onschadelijk te maken. Het immuunsysteem maakt deze deeltjes in grote getalen zodra een virus gevonden wordt. Alleen, dit kost tijd en zorgde zo voor de ‘window periode’: een korte tijd na besmetting waarin het virus al aanwezig is, maar deze antilichamen nog niet gevonden konden worden.

Pijler twee: Nucleic Acid Test
Met een nieuwe eeuw is daar een vrij revolutionaire verandering in gekomen: de zogenoemde Nucleic Acid Test, of NAT. Een virus is namelijk een klein stukje genetisch materiaal, soms DNA, soms een iets minder bekende variant, RNA, meestal opgesloten in een soort mantel die het onderweg beschermt. NAT-testen maken gebruik van een techniek waarbij een minuscule  hoeveelheid DNA of RNA heel gemakkelijk miljoenen malen gekopieerd kan worden. Door een stukje van het virus-DNA te vermenigvuldigen in een testbuisje, kan dus ineens het virus zèlf gedetecteerd worden zodra het vrij in het bloed komt, zonder dat er eerst gewacht moet worden op het immuunsysteem. En daardoor is de ‘window periode’ enkele dagen in plaats van weken, wat het infectierisico sterk heeft verminderd (zie figuur). Daarnaast is het door automatisering en robotisering mogelijk geworden deze testen uit te voeren op steeds kleinere schaal. In plaats van een virus proberen te vinden in een plasma-pool van honderden donoren, worden veel testen nu gedaan op elke individuele zak bloed.

Pijler drie: virus verwijdering of inactivatie
Hoewel deze nieuwe testen een uitstekende score behalen in het stoppen van infecties van bekende virussen, kunnen we niet alles weten. Daarvoor dient pijler drie: virus verwijdering of inactivatie. Alle plasma wordt tegenwoordig behandeld met oplosmiddelen en zepen die er voor zorgen dat virusdeeltjes uit elkaar vallen en dus niet meer actief zijn. Voor bloedplaatjes is dit een stuk lastiger, maar iets waar ook in Nederland actief aan gewerkt wordt. Deze methodes zijn zo goed, dat simpele varianten met succes in Afrikaanse landen worden gebruikt om relatief veilige plasmaproducten te maken, ondanks HIV-epidemieën. Daarnaast kunnen stollingsfactoren nu zo gefilterd worden dat de factor gescheiden wordt van alle andere stoffen. Hierbij is het zuivere ‘concentraat’, dat ooit zo’n groot risico bracht, dus ineens een voordeel geworden.